Darmenwasser was vermoedelijk één van de meest onaangename beroepen uit het verleden. Alleen ophalers van poepdozen, vilders en leerlooiers kregen te maken met evenveel stank en smerigheid. Vroeger werd er in ons land nog veel meer worst gegeten dan tegenwoordig. De omhulsels van de worsten waren zonder uitzondering schoon gewassen dierendarmen. Ook werden darmen gebruikt om snaren en pezen van te maken, en voor diverse andere doeleinden waarbij een sterk bevestigingsmateriaal nodig was. Behandelde darmen waren dus een waardevol materiaal.
Wat een darmenwasser deed
De darmen die gebruikt werden, waren afkomstig van diverse soorten vee: paarden, koeien, varkens en andere dieren. Na het slachten van een dier werden de darmen ervan bewaard in grote kuipen. De darmen werden eerst uitgespoeld, zodat de darminhoud (half verteerd voedsel en mest) eruit liep. Deze vieze drek had zelfs nog een toepassing: hij werd namelijk gebruikt om maden in te kweken, welke als voer voor kippen en aas voor vissers dienden. De darmen zelf werden zo goed mogelijk ontvet en ontdaan van vliezen. Daarna moesten ze een aantal dagen rotten. Door de werking van schimmels en bacteriën werden zo de onhoudbare delen van de darm verteerd. Je kan wel raden hoe het geroken moet hebben in de werkplaats van de darmenwasser.
Darmen houdbaar maken
Na deze behandeling werden de darmen met lucht (met de mond!) opgeblazen. Zo kon men zien of een darm lek was. Een lekke darm kon overigens vaak nog gerepareerd worden. Tenslotte werden de darmen in een afgesloten ruimte met zwavel behandeld, zodat ze ontsmet werden en een flinke tijd houdbaar bleven. Daarna konden ze verkocht worden aan worstenmakers, snarenmakers en andere ambachtslui. Overigens bleven ook goed behandelde darmen altijd een beetje naar mest ruiken. Net als de darmenwassers zelf, trouwens.